Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

vlinder - (insect van de orde Lepidoptera)

Etymologische (standaard)werken

H. Beelen en N. van der Sijs, ‘Woordsprong’, serie in: Onze Taal 2013-2021

Vlindervangerij

“Nooit gaat er een dag voorbij / Zonder vlindervangerij”, rijmde J.A.A. Gouverneur in 1858. In Gouverneurs Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen doet de titelheld niets liever dan vlinders in zijn netje vangen. Na diverse omzwervingen belandt Prikkebeen in Amerika, het mekka van de vlindervanger, “het echt kapellenland”. De oude vlindernaam kapel verwijst waarschijnlijk naar het feit dat een vlinder zich beweegt als een fladderend manteltje, in het Latijn een capella geheten.
Etymologisch gezien is het ook in onze taal goed vlinders vangen: er bestaan veel, vaak intrigerende, dialectnamen voor de vlinder. De allereerste kaart waarop de namen voor een en hetzelfde begrip in ons taalgebied zijn getekend, was gewijd aan de vlinder; Jos Schrijnen tekende in 1917 de verbreiding van vlindernamen in Zuidoost-Nederland. Het meest verbreid zijn snuffel, zomervogel en pannevogel, eigenlijk ‘purperkleurige vogel’. Latere vlinderbenamingskaarten zijn te vinden in de Kaartenbank van het Meertens Instituut (www.meertenskaartenbank.nl).
De herkomst van het woord vlinder ligt in het duister. Misschien is het een afleiding van een oud werkwoord, vlinderen, dat ‘fladderen’ betekent. “’t geldeken moet dan al elders vlinderen”, wordt er gezegd in een zestiende-eeuws toneelstuk: het geldje moet dan allemaal wegfladderen. Maar wellicht is er ook een samenhang met het woord flinter (‘dun metaalblaadje’), gezien de flinterdunne vleugels van de vlinder.

Paviljoen
De dialectnaam pepel is wellicht al in de Romeinse tijd ontleend aan het Latijnse woord voor vlinder: papilio. In het Frans is dit papillon geworden. Papillon is in het Frans ook een schertsende benaming voor een parkeerbon. Die wordt immers onder de ruitenwisser bevestigd, die op het lange dunne lichaam van een vlinder lijkt als de bon in de wind flappert. Ook een vleugelmoer wordt in het Frans als papillon aangeduid, eveneens op basis van vormovereenkomst.
Het Nederlandse woord paviljoen (‘buitenverblijf, ziekenhuisgebouw’) heeft indirect met vlinders te maken. Het woord is ontleend aan het Franse pavillon (‘gebouw in een park’). Deze betekenis heeft zich ontwikkeld uit de oudere betekenis ‘tent, baldakijn’. Etymologisch gezien zijn de Franse woorden pavillon en papillon identiek. Het opengeslagen tentdoek en de baldakijnen deden denken aan de vleugels van een vlinder.
De meervoudsvorm farfalle van het Italiaanse woord voor vlinder, farfalla, is in het Nederlands als leenwoord overgenomen in de betekenis ‘pasta in de vorm van vlinders’. We spreken ook wel van strikjes. De samenstellingen vlinderdas (‘strikje dat op een overhemd gedragen wordt’) en vlinderslag (‘zwemslag waarbij men de armen gelijktijdig door de lucht naar voren brengt’) danken hun bestaan aan de gelijkenis met het uiterlijk dan wel de manier van vliegen van de vlinder.

Vlinderkus
“Leg je gezicht tegen een wang of een buik of een stuk huid waar je goed bij kunt en laat je partner voelen hoe je je wimpers zacht laat trillen.” Zo wordt op een voorlichtingssite voor jongeren uitgelegd hoe je een ‘vlinderkus’ geeft. De benaming van deze subtiele liefkozing berust op een gelijkenis: bij het geven van een vlinderkus doe je met je wimpers de vleugelslag van een vlinder na. Vlinders in je buik is een aan het Engels ontleende metafoor voor het trillerige gevoel in de ingewanden dat vooral bij verliefdheid optreedt. Minder teder is het sportieve credo van Mohammed Ali, de legendarische bokser met de lichte voeten en de linker mokerslag: “Ik zweef als een vlinder, en steek als een bij.”

Vlinderliefde
In Erik of het klein insectenboek van Godfried Bomans (1941) belandt het jongetje Erik in de wereld van de insecten. Hier maakt hij van nabij de grote liefde mee van een vlinder voor een vlindermeisje. “‘Het is toch niet waar’, dacht hij bij zichzelf, ‘wat ze zeggen over de vlinderliefde. Het is veel ernstiger dan de menschen wel denken. Ik zal dat thuis toch eens zeggen, als ze er weer zoo over praten.’” Het woord vlinderliefde wordt in het alledaags taalgebruik geassocieerd met een oppervlakkige liefde, dit omdat de vlinder van bloem tot bloem fladdert.

Vlindereffect
De term vlindereffect komt uit de chaostheorie. Het vlindereffect wil zeggen dat kleine afwijkingen in uitgangswaarden binnen complexe systemen tot enorme verschillen kunnen leiden. De Amerikaanse meteoroloog-wiskundige Edward Lorenz, die dit effect in de jaren zestig heeft ontdekt, betoogde in 1972 dat een vlinder met een enkele vleugelbeweging een luchtwerveling kan veroorzaken die elders in de wereld tot een orkaan leidt. De pregnante term butterfly effect werd wereldberoemd door de populair-wetenschappelijke bestseller van James Gleick: Chaos. Making a New Science (1987). Via de Nederlandse vertaling Chaos. De derde wetenschappelijke revolutie (1989) raakte het woord vlindereffect verbreid in onze taal. Overigens had Lorenz in publicaties vóór 1972 ter illustratie van zijn ontdekking niet een vlinder genomen, maar een zeemeeuw.
[Hans Beelen en Nicoline van der Sijs (2014), ‘Vlindervangerij’, in: Onze Taal 7/8, 213]

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

vlinder zn. ‘insect van de orde Lepidoptera
Vnnl. vlindere ‘vlinder’ [1567; Nomenclator, 84a], vlinder (met de aantekening “Fries, Hollands”) [1588; Kil.].
Oorspr. slechts een van de vele gewestelijke woorden voor de vlinder, zonder zekere verwanten buiten het Nederlands. Wrsch. hoort het bij een oud werkwoord vlinderen ‘(weg)fladderen’, dat in het Nederlands is geattesteerd in de samenstelling mnl. vliendermuys ‘vleermuis’ [1485; MNW] en in vnnl. t'geldeken moet dan al elders vlinderen ‘het geldje moet dan allemaal wegfladderen’ [1591; iWNT vlinderen I], en in het Duits als pisz das die liechter verflindern ‘totdat de lichten uitdoven’ [15e eeuw; Grimm], flindert ... umb und umb ‘fladdert overal in het rond’ [16e eeuw; Grimm]. Dit zou dan een van de vele expressieve werkwoorden zijn die beginnen met fl- en als grondbetekenis ‘heen- en weergaan’ hebben, zie → fladderen. Bovengenoemde werkwoorden zijn echter zeer spaarzaam geattesteerd en kunnen ook gelegenheidsafleidingen zijn van vlinder, dat zelf al veel ouder moet zijn geweest dan de 16e eeuw, want uit het Middelengels (regio Kent) is al een vroege attestatie van vlindre ‘mot’ [1340; OED] bekend.
Vlinder zou, gezien de opvallende, flinterdunne vleugels die de vlinder heeft, ook afgeleid kunnen zijn van of op zijn minst beïnvloed zijn door volksetymologisch vnnl. flinter ‘dun metaalblaadje’ en/of Vroegnieuwhoogduits flinder ‘id.’ [1473; Grimm], zie → flinter.
Nfri. flinter ‘vlinder’.

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

vlinder* [insect] {1567} verwant met hoogduits flindern [fladderen].

P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarn

vlinder

In vroeger tijd geloofde men dat heksen in de gedaante van vlinders bij de boeren melk en room kwamen stelen. Daaraan herinneren de Engelse naam butterfly en de Duitse Schmetterling. Schmetten, ontleend aan het Tsjechische woord smetana, betekende: room. In het Middelnederlands noemde men de vlinder meestal pepel uit Frans papillon, Latijn papilio of ook wel: capelle. Het woord vlinder wordt in verband gebracht met een in Oostelijke dialecten nog voorkomend vlidderen: doelloos rondlopen. Het Engels heeft to flitter, het Duits flittern voor fladderen. Er is zeker verwantschap met woorden als: vlerk, vleugel en vliegen. De oude zegswijze vlinders knippen voor: de school verzuimen is te vergelijken met: een uiltje knappen voor: een dutje doen.

J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

vlinder znw. m., sedert Kiliaen, die het Holl. Fris. noemt, maar zeker ouder, daar ne. dial. (Kent) flinder uit het nnl. ontleend is en reeds in de 14de eeuw als vlindre voorkomt. — Daarnaast staan vla. vlinderen ‘wegfladderen’, nhd. flindern ‘fladderen, in kleine stukjes rondzwerven’ (mhd. vervlindern) zal wel een afl. van vlinder zijn, al kan men de hd. bet. verklaren door een verbinding met mhd. flinder, flinter m. ‘dun metaalplaatje’, fri. flinter ‘snippertje’, waarvoor zie: flenter.

De herkomst van het woord is onbekend. W. de Vries Ts 43, 1924, 134 wijst op vliddern (Noordhorn) ‘rondlopen zonder iets te doen’ en nhd. flittern en denkt aan een genasaleerde wortel daarnaast. — Misschien uit het onder vijfwouter genoemde viveltere, waarnaast door combinatie met vliegen als *vliegentere > *vlintere, zo Pauwels Hand. Comm. Top. Dial. 9, 1935, 329-378 met een kaart voor Zuid-Nederland, waar de vorm pepel (Brabant) piepel (Limburg) < lat. papilio verbreid is. Zie ook de vlinderkaart bij Schrijnen, De Beiaard 2, 1917, 26-37.

N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag

vlinder znw., sedert Kil., die ’t “Holl. Fris.” noemt in tegenstelling tot ’t nog zuidndl. en reeds mnl. pepel (> lat. pâpilio). Ook du. dial.; fri. de vorm flinter. Bij vla. vlinderen “wegfladderen”, du. flindern “fladderen, in kleine stukjes rondzweven” (ver-vlindern al mhd.). Hierbij hd. (sedert 1473) flinder (flinter) m. “dun metaalblaadje”; vgl. fri. flinter (ook ndl.) “snippertje”. Een jongere woordfamilie met nasaleering naast die van vlerk. Vgl. dial. du. flandern “fladderen” Voor een ouder germ. woord voor “vlinder” zie vijfwouter.

C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haag

vlinder. Reeds mnl. blijkens eng. dial. (Kent) flinder ‘vlinder’, dat reeds in de 14e eeuw (vlindre) voorkomt en aan het Ndl. is ontleend.

J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gent

vlinder m., verbaalabstr. van vlinderen + dial. Hgd. flünderen, dial. Eng. to flunder: genasaleerde bijvorm van flodderen.

Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands

G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch

vlinder s.nw.
1. Skoenlapper. 2. Vrou wat gelyktydig met 'n klomp mans koketteer.
Uit Ndl. vlinder (1567 in bet. 1, 1827 in bet. 2).

Uitleenwoordenboeken

N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015

vlinder ‘insect’ -> Engels † flinder ‘insect’.

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

vlinder* insect 1567 [WNT]

M. De Coster (1999), Woordenboek van Neologismen: 25 jaar taalaanwinsten, Amsterdam

vlinders in de buik hebben (← Eng. to have butterflies in the stomach), zenuwachtig zijn, meestal (maar niet altijd) doordat men verliefd is. Sinds het midden van de jaren zeventig.

Vlinders. Na bijna uitgestorven te zijn in de vrije natuur, beleven zij een wonderbaarlijke terugkeer in de buiken van vrouwen die getuigen van hun (erotische) liefde voor andere vrouwen. (Hans Ferrée: Het trendletter ABC, 1983)
Hoewel de heldin meestal al bij de eerste ontmoeting met de held last heeft van vlinders in de buik, verdacht knikkende knieën of electrische schokjes bij oogcontact, beperken haar handelingen zich tot: weglopen, zich op haar werk concentreren, de held vermijden, hem afweren (soms grauwend en snauwend) of hem (en zichzelf) hooguit iets ‘toestaan’. (Mensen, december 1984)
Het schijnt namelijk zo te zijn, dat George Michael het weer flink te pakken heeft. Vlindertjes in zijn buik, hoofd in de wolken, je kent het wel. (Popfoto, maart 1987)
Ik weet dat er uiteindelijk altijd iets nieuws en goeds uitkomt, en eind september is de opname en heb ik vlinders in mijn buik. (Cosmo Man, juni 1993)
‘Lady Jane’. De Stones geven bij mensen van mijn leeftijd (vijftig) een vlinder-in-de-buik-gevoel... (HP/De Tijd, 02/06/95)
Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal