rechtspersoon
Uiterlijk
- Geluid: rechtspersoon (hulp, bestand)
- IPA: /ɾɛχts.pɛɾ.soːn/
- rechts·per·soon
- samenstelling van recht en persoon met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rechtspersoon | rechtspersonen |
verkleinwoord | rechtspersoontje | rechtspersoontjes |
de rechtspersoon m
- (juridisch) een zelfstandig vermogen of een collectief met eigen autonomie dat als rechtssubject kan deelnemen aan het rechtsverkeer behept met rechten en plichten, maar zelfstandige rechtshandelingen niet kan verrichten[1][2]
1. groepering van goederen of natuurlijke personen die kan deelnemen aan het rechtsverkeer
|
- Het woord rechtspersoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rechtspersoon" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Deze definitie is deels overgenomen van het artikel rechtspersoon uit de Nederlandstalige Wikipedia. CC-BY-SA. Geraadpleegd op 20 juni 2012.
- ↑ Harry Willemsenen Peterde Wind(red.), art. ‘rechtssubject’, in: Woordenboek filosofie, geheel herziene en aangevulde uitgave, Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2015, blz. 467.
- ↑ Micheels, Louis Abraham (1897). Iets over vergunningen van het openbaar gezag voor werken of ondernemingen van algemeen nut, p. 112. Uitg.: Utrecht. Dit werk bevindt zich in het publiek domein.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 13
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Invoegsel -s- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %