eerlijk

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch êerlijc, from Old Dutch ērlīk, from Proto-West Germanic *aiʀulīk. Equivalent to eer (honour) +‎ -lijk.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈeːrlək/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: eer‧lijk

Adjective

[edit]

eerlijk (comparative eerlijker, superlative eerlijkst)

  1. honest
  2. fair, just

Declension

[edit]
Declension of eerlijk
uninflected eerlijk
inflected eerlijke
comparative eerlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial eerlijk eerlijker het eerlijkst
het eerlijkste
indefinite m./f. sing. eerlijke eerlijkere eerlijkste
n. sing. eerlijk eerlijker eerlijkste
plural eerlijke eerlijkere eerlijkste
definite eerlijke eerlijkere eerlijkste
partitive eerlijks eerlijkers

Antonyms

[edit]

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: eerlik
  • Negerhollands: eerlik