rechten/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van rechten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rechten | te rechten | ||||||||
toekomend | zullen rechten | te zullen rechten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerecht | te hebben gerecht | ||||||||
toekomend | gerecht zullen hebben | gerecht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
rechtend | gerecht | ev. recht |
mv. verouderd recht |
rechte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | recht | recht | recht | recht | recht | rechten | rechten | rechten | |||
verleden (o.v.t.) | rechtte | rechtte | rechtte | rechtte | rechtte | rechtten | rechtten | rechtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal rechten | zult/zal rechten | zult/zal rechten | zult rechten | zal rechten | zullen rechten | zullen rechten | zullen rechten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rechten | zou rechten | zou(dt) rechten | zoudt rechten | zou rechten | zouden rechten | zouden rechten | zouden rechten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerecht | hebt gerecht | hebt/heeft gerecht | hebt gerecht | heeft gerecht | hebben gerecht | hebben gerecht | hebben gerecht | |||
verleden (v.v.t.) | had gerecht | had gerecht | had gerecht | hadt gerecht | had gerecht | hadden gerecht | hadden gerecht | hadden gerecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerecht hebben | zal/zult gerecht hebben | zult/zal gerecht hebben | zult gerecht hebben | zal gerecht hebben | zullen gerecht hebben | zullen gerecht hebben | zullen gerecht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerecht hebben | zou gerecht hebben | zou/zoudt gerecht hebben | zoudt gerecht hebben | zou gerecht hebben | zouden gerecht hebben | zouden gerecht hebben | zouden gerecht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gerecht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gerecht | er is gerecht | |||||||||
verleden | er werd gerecht | er was gerecht | |||||||||
toekomend | er zal gerecht worden | er zal gerecht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gerecht worden | er zou gerecht zijn | |||||||||
lijdende vorm gerecht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerecht worden | gerecht te worden | ||||||||
toekomend | gerecht zullen worden | gerecht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gerecht zijn | gerecht te zijn | ||||||||
toekomend | gerecht zullen zijn | gerecht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gerecht | wordt gerecht | wordt gerecht | wordt gerecht | wordt gerecht | worden gerecht | worden gerecht | worden gerecht | |||
verleden (o.v.t.) | werd gerecht | werd gerecht | werd gerecht | werdt gerecht | werd gerecht | werden gerecht | werden gerecht | werden gerecht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerecht worden | zult gerecht worden | zult gerecht worden | zult gerecht worden | zal gerecht worden | zullen gerecht worden | zullen gerecht worden | zullen gerecht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerecht worden | zou gerecht worden | zou/zoudt gerecht worden | zoudt gerecht worden | zou gerecht worden | zouden gerecht worden | zouden gerecht worden | zouden gerecht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gerecht | bent gerecht | bent/is gerecht | zijt gerecht | is gerecht | zijn gerecht | zijn gerecht | zijn gerecht | |||
verleden (v.v.t.) | was gerecht | was gerecht | was gerecht | waart gerecht | was gerecht | waren gerecht | waren gerecht | waren gerecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerecht zijn | zult gerecht zijn | zult gerecht zijn | zult gerecht zijn | zal gerecht zijn | zullen gerecht zijn | zullen gerecht zijn | zullen gerecht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerecht zijn | zou gerecht zijn | zou/zoudt gerecht zijn | zoudt gerecht zijn | zou gerecht zijn | zouden gerecht zijn | zouden gerecht zijn | zouden gerecht zijn |