schrokken
Uiterlijk
- schrok·ken
- In de betekenis van ‘gulzig eten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1715 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schrokken |
schrokte |
geschrokt |
zwak -t | volledig |
schrokken
- overgankelijk zo snel mogelijk eten
- Hij schrokte de pannenkoek naar binnen om de wedstrijd niet te missen.
vervoeging van |
---|
schrikken |
schrokken
- meervoud verleden tijd van schrikken
- Wij schrokken.
- Jullie schrokken.
- Zij schrokken.
- Wij schrokken.
de schrokken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schrok
- Het woord schrokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrokken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "schrokken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %