wieg
Uiterlijk
- wieg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wieg | wiegen |
verkleinwoord | wiegje | wiegjes |
- (meubel) een bedje voor een pasgeboren zuigeling, vaak met een hemel van fijn gaas en soms met de mogelijkheid het kind zachtjes heen en weer te bewegen
- aan de wieg staan van
betrokken zijn, verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van iets nieuws
- Maar maakt ook duidelijk dat het museum altijd een belangrijke rol heeft gespeeld in het archeologisch onderzoek en aan de wieg heeft gestaan van de professionele archeologie in Nederland - met Reuvens als voortrekker.[3]
1. een bedje voor een pasgeboren zuigeling, vaak met een hemel van fijn gaas en soms met de mogelijkheid het kind zachtjes heen en weer te bewegen
vervoeging van |
---|
wiegen |
wieg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wiegen
- Ik wieg.
- gebiedende wijs van wiegen
- Wieg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wiegen
- Wieg je?
- Het woord wieg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wieg" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "wieg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wieg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Theo Toebosch 11 mei 2018 Rijksmuseum van Oudheden: 200 jaar graven naar schatten in de grond
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be